C
OProg (07-2004)
Bezetting:
Hideyo Moriya – guitars
Paul Richards – guitars
Bert Lams - guitars
Discografie:
Yamanishi Blues (1993)
Invitation (1995)
Pathways (1998)
An Opening Act: Live on Tour with King Crimson (1999)
Monday Night in San Francisco (2000)
Rocks the West (2000)
C.G.T. Live at the Key Club (2001)
CG3 + 2 (2002)
Ten Chrismas Songs (2002)
The First Decade (2003)
Whitewater (2004)
Can - Ege Bamyasi
|
Label: |
Spoon
Records |
Site: |
spoonrecords |
Jaar: |
1972 |
Duur: |
40:13 |
Recensent: |
JProg |
Waardering: |
Max Score
|
|
De Duitse avant-garde rockgroep Can beleefde
haar hoogtepunt in the seventies. Ze speelden zeker voor die tijd
niet-traditionele muziek op basis van synthesizers, elektronische
instrumenten en buitenissige vocalen. Men gebruikte drumcomputers
naast gewone drums en de songs zaten vol met vreemde geluiden.
Elk album was een stap vooruit in de ontwikkeling van de band
doordat er weer nieuwe grenzen gezocht en gevonden werden. Naast
de vaste basis bestaande uit Holger Czukay bas, Irmin Schmidt
toetsen, Jaki Liebezeit drums en Michael Karoli gitaar was er
een groot verloop aan zangers. De Amerikaan Malcolm Mooney en
de Japanner Damo Suzuki zijn de bekendste gebleven. Ondanks de
cultstatus die de groep altijd had werd er in 1976 in Engeland
met ‘I want More’ heel verrassend een top 30 hit genoteerd.
Niet alleen hierdoor is de invloed van deze Duitse band op de ontwikkeling
van de Britse avant-garde-rock groot. De muziek van Can is geen eenvoudige
kost. De omvangrijke discografie bevat vele hoogtepunten in de experimentele
rockmuziek. Vanaf het eerste album, ‘Monster Movie’ is
er de unieke, meestal spontaan opgenomen Can-sound, gedragen door
repeterende ritmes verwerkt in complexe concepten met zang, gitaar
en keyboards. Vanaf 1971 werden de albums in de eigen “The
Inner Space Studio”, sinds 1978 de “Çan Studio”,
in de buurt van Keulen, geproduceerd.
Can heeft één van de langste concerten ooit op hun
naam staan. Dat vond plaats in Berlijn in 1974 en duurde van acht
uur ‘s avonds tot half negen de volgende ochtend.
Een saillant detail: op de lijst met bandleden vinden we in 1977
ene Rebop Kwaku-Bah, bekend van Traffic, die na zijn vertrek aldaar
naar Can overstapte.
Op hun vierde album, Ege Bamyasi uit 1974, was Damo Suzuki als
zanger van de partij. Zijn speciale zangtechniek maakt het album
sowieso al interessant en de zeven tracks op het album zijn alle
hoogst opmerkelijk. Zo is daar de eerste en grootste hit in Duitsland,
het nummer ‘Spoon’,
de titelsong van de misdaadthriller ‘Das Messer’. Pulserende
toetsen, een aanstekelijk refrein en tegendraadse gitaar en dito
ritmiek. Ook ‘Vitamine C’ was voor een tv-thriller geschreven
en bevat fraaie interacties met een destijds genoemde ‘Electronic
Rhythm Machine’, een voorloper van de huidige drumcomputers.
Het nummer bevat een geweldig mooie synthesizertune. Het hoesontwerp,
het helgroene blik met okra’s, verbeeldt een nieuw element
in de muziek van Can. De interesse in Worldmusic, Vietnam, Bali,
Marokko, is verweven geraakt in de songs zoals in het ruim tien minuten
durende nummer ‘Soup’. Maar het blijft heftige buitenissige
rockmuziek met zang die niet van deze wereld is. De strakke, door
de drums gedreven opener ‘Pinch’, ook bijna tien minuten,
is daar een goed voorbeeld van. Het watergeklots aan het begin van ‘Sing
Swan Song’ leidt de luisteraar naar een prachtige, warme melancholieke
track met schitterende gitaar -en keyboardinvullingen. En een zeer
ingetogen Damo deze keer. Heel verschillend van het volgende ‘One
more Night’, een krachtig nummer met een geweldige opbouw. ‘I’m
so Green’ is eigenlijk het minst opvallende nummer van het
album maar ruim voldoende, zelfs voor de hoge Can-standaard.
’Ege Bamyasi’ moet beschouwd worden als een markante
mijlpaal in het oeuvre van Can. Het is beslist niet gedateerd geraakt
en is zelfs nu nog heel fris, origineel en anders dan al het andere.
Het is Can.
Alle veertien reguliere albums worden op hybride cd, cd en sacd,
uitgebracht. De eerste vier albums zijn inmiddels verkrijgbaar en
de rest van de catalogus wordt in de loop van 2005 en 2006 verwacht.
JProg (06-2005)
Bezetting:
Irmin Schmidt - toetsen
Jaki Liebezeit - drums
Holger Czukay - bas
Michael Karoli - gitaar
Damo Suzuki - zang
Discografie:
Monster Movie (1969)
Soundtracks (1970)
Tago Mago (1971)
Ege Bamyasi (1972)
Future Days (1973)
Soon Over Babaluma (1974)
Landed (1975)
Unlimited Edition (1976)
Flow Motion (1976)
Saw Delight (1977)
Can (1979)
Delay 1968 (1981)
Rite Time (1989)
Sacrilege (1997)
Carptree - Man Made Machine
|
Label: |
|
Site: |
carptree.com |
Jaar: |
2005 |
Duur: |
58:34 |
Recensent: |
OProg |
Waardering: |
|
|
Bij de eerste kennismaking van het hier
genoemde album vergiste ik me flink. Ik ging er vanuit te
maken te hebben met een progmetalband genaamd Man Made Machine.
Door het uiterlijk van de hoes meende ik te maken te hebben met
een progmetalband. Het album verdween in de speler en ik op de
bank. Bij de eerste tonen merkte ik al dat dit bepaald geen progmetal
zou worden. Klanken die neo-prog over kwamen met piano en een
zanger die me op het eerste gehoor aan Allan Reed van Pallas
deed denken.
Afvragend wat ik op had staan pakte ik de infosheet die ik bij de cd kreeg.
Ik bleek te maken te hebben met een duo bestaande uit zanger Niclas Flinck
en toetsenist Carl Westholm die onder de bandnaam Carptree hierbij hun
derde album presenteert, 'Man Made Machine'. De uit Zweden afkomstige band
zou ik haast een nieuwe Scandinavische sensatie willen noemen maar daarover
later meer. Hoewel de basis van de band slechts uit de twee genoemde personen
bestaat zitten de heren om hulp niet bepaald verlegen. Flinck en Westholm worden
bijgestaan door een groep muzikanten die luisteren naar de naam ‘Nu Future
Orchestra'. De band klinkt goed op elkaar afgestemd en kan goed spelen.
Met name drummer Jego Perkovic valt in positieve zin op door zijn sfeervolle
en nuttige drumwerk.
Over de muziek is het moeilijk praten. Het is zo afwisselend met
veel stijlen dat het vergelijken van deze groep met andere band het geheel tekort
zou doen. Het klinkt modern, ik zou het het eerst in de rij plaatsten
van Porcupine Tree, het nieuwe Marillion, Radiohead en Pineapple
Thief. Natuurlijk hoor je ook oudere invloeden. Mede door de zang
kwam Fish in me op. Het album is overigens een fraai geheel.
Niet zomaar een verzameling van tracks, maar mooi op elkaar afgestemde
nummers.
Het zal de lezer wel duidelijk zijn dat ik moeite heb met dit album.
Het is heel erg goed maar voor mij persoonlijk moeilijk te plaatsen en
in te delen door het grote aantal sferen en emoties. Kwaliteit is het
zeker en op een haar na haalt het niet de absolute score. Als Flinck
en Westholm zo door gaan zullen ze dat zeker een keer gaan behalen.
OProg (09-2005)
Bezetting:
Niclas Flinck - lead vocals
Carl Westholm - piano, synthesizer, vocoder, theremin, choir arrangement
Guest musicians:
Nu Future Orchestra:
Ulf Edelönn - all electric and acoustic guitars, bass (6,8,10)
Jejo Perkovic - drums
Stefan Fanden - bass (1,2,4,5), baritone guitar (8)
Jan Hellman - bass (7), electric upright bass (3)
Jonas Waldefeldt - tambourine and percussion (1,2,4,7), background vocals (1,4)
Öivin Tronstad - background vocals (2,8,10)
Cia Backman - background vocals (1,2,4,5,7)
The Trollhättans Chamber Choir (3)
Discografie:
Carptree (2001)
Superhero (2003)
Man Made Machine (2005)
Chain - Chain.exe |
Label: |
ProgRock Records |
Site: |
henningpauly |
Jaar: |
2004 |
Duur: |
79:57 |
Recensent: |
JProg |
Waardering: |
|
|
Henning Pauly is onder andere bekend van zijn projecten onder de naam Frameshift en door zijn groep Chain. De laatste drie jaar heeft hij, naast een solo-uitstapje op alleen piano, vier albums uitgebracht gelijk verdeeld over beide groepsactiviteiten. De muziek valt onder de categorie progressieve metal. Zijn eerste Frameshift-album, ‘Unweaving the Rainbow’, viel op door de samenwerking met Dream Theater’s James LaBrie. Op het nieuwe Chain-album, ‘Chain.exe’, doen opnieuw een paar gasten mee waaronder Saga’s Michael Sadler en Mike Keneally. Een complex resultaat in de vorm van een cd van bijna tachtig minuten is het gevolg.
Het eerste nummer ‘Cities’, zeven delen van totaal bijna veertig minuten, is een muzikale orgie die er mag zijn. Felle en afwisselende gitaar-rifs, sprankelende zang - ene Math Cash die een prima zanger blijkt te zijn - fraaie orkestraties en zelfs een a capella zangstuk zorgen voor een veeleisend maar smakelijk muziekstuk.
De nummers die volgen zijn bepaald niet minder waarin Pauly zowel een goede songwriter, producer als gitarist blijkt te zijn. Binnen het bereik van de band presteert hij het om naast heavy gitaar - ‘She looks like You’ - ook zuivere heavy-metal - ‘Never leave the Past behind’ - in te passen. Maar ook de “gewone” prog-rock zoals op ‘Last Change to see’, met piano, banjo en een mooie gitaarsolo van Keneally, wordt niet vergeten en is een lust voor het oor. Een buitenbeentje is de Sagacover ‘Hot to Cold’, uiteraard door Sadler gezongen. Vreemd en een beetje overbodig.
Chain heeft met deze cd, na het sterke ‘Reconstruct’, wederom uitstekend werk afgeleverd. Het is zonder discussie een hechte groep topmuzikanten die beslist geen muziek voor de late uurtjes maakt. Wel in twee delen beluisteren, dat kan ik aanbevelen, de cd is lang en vermoeiend.
Van Henning Pauly zullen we zeker nog veel meer horen. Zulke bezige baasjes houden het niet stil.
JProg (12-2006)
Bezetting:
Matt Cash - vocals
Stephen Kernbach - keyboards
Christian Becker - bass
Eddie Marvin - drums
Henning Pauly - guitars, banjo, additional bass, keyboards and programming
Gasten:
Michael Sadler - vocals
Mike Keneally - vocals, guitars
Sean Andrews - stunt bass on 9
Steve Katsikas - saxophone
Victoria Trevithick, Maya Haddi, Jody Ashworth, Edward Heppenstall - vocals
Discografie:
Reconstruct (2003)
Chain.exe (2004)
Met Frameshift:
Unweaving the Rainbow (2003)
An Absence of Empathy (2005)
Recensent: |
OProg |
Waardering: |
|
|
Enige tijd geleden kocht ik op een beurs dit album van deze voor mij tot dat moment onbekende Argentijnse band. Voor een zacht prijsje leek het me, ondanks dat het een album vol covers is, een leuke kennismaking. De groep draait om de gitarist Alex Chaneton en heeft inmiddels twee cd's met eigen werk op de markt gebracht. Dit album is een registratie van een concert in Buenos Aires uit 2000.
Laten we maar meteen duidelijk zijn: dit is werkelijk het slechtste Genesis/Marillion-coveralbum dat ik tot op heden heb mogen horen. De problemen zitten hem nog niet eens in de muzikale uitvoering. Die is niet hoogstaand maar zeker niet heel erg slecht, maar in de afschuwelijke zang van Patricio Villanueva. Deze man is dusdanig slecht bij stem dat het na verloop van tijd gewoon leuk gaat worden om naar te luisteren. Het mooiste zit hem dan nog in de teksten. Bij ‘One for the Vine' is meneer Villanueva het even kwijt en dit resulteert in wat onverstaanbaar gemompel. Ik heb
überhaupt niet het idee dat hij ook maar iets begrijpt van de teksten overigens. Het is me dan ook een raadsel waarom dit avondje op cd is uitgebracht. Er is één reden om de cd te kopen en dat is de lol die er mee te beleven is. Zeker na een biertje teveel met symfovrienden leent het gebodene zich prima tot zeer vals meezingen en grote lol om de zanger.
Hoe de twee studioalbums zijn weet ik verder niet, maar in de huidige bezetting hoef ik het verder ook niet te weten. Deze heren raad ik dan ook iedereen af. Het enige dat met dit album is bewezen is dat Chaneton een masochistische band is.
OProg (05-2006)
Bezetting:
Alex Chaneton - guitars
Adrian Marqués Gomez - bass, bass pedals, electric guitar
Carlos Kleppe - keyboards
Jano Pérez Sermenti - drums, percussion
Patricio Villanueva - vocals
Kike Gentile - drums, percussion
Discografie:
Questions Inside The Picture (2000)
Cinema Show: A Tribute to Genesis and Marillion
The First Lights of the Century (2004)
José Cid - 10,000 Anos Depois Entre Vénus e Marte |
Label: |
Orfeu / Art Sublime |
Site: |
- |
Jaar: |
1978 |
Duur: |
50:56 |
Recensent: |
OProg |
Waardering: |
|
|
In Nederland hebben we Ed van Otterdijk. Schrijver en producent die onbeduidende jongens- en meidengroepjes op het land losliet met namen als ‘Close II You’ en ‘All of Us’. Ook kwamen we hem tegen als drijvende kracht achter een inzending voor het Eurovisiesongfestival met een mij niet bekende naam: ‘Re-union’. Dan te bedenken dat deze man ooit ‘The Sirens’ uitbracht onder de naam Van Otterdyke, een zeer fraai symfonisch werkstuk. Portugal heeft ook zo’n iemand: José Cid. In 1980 werd hij zevende op het Songfestival met het tenenkrommende ‘Une Grande, Grande Amor’. Verder schijnt hij de afgelopen vijfentwintig jaar niets anders te hebben gedaan dan muzikaal behang te maken voor radio. Hij er nog best populair mee is geworden in eigen land, waar ze hem zelfs 'De Portugese Elton John die niet homo is' noemen. Commercieel gezien geen onverstandige keuze, maar toch jammer. Jammer omdat diezelfde Cid een jaar of drie voor zijn Songfestival een heus progressief meesterwerk maakte: ‘10,000 Anos Depois Entre Venus é Marte’. Hij was in het bezit van twee van de drie mellotrons die Portugal naar verluidt rijk was. Bij mijn weten liet hij ze voor het eerst horen op ‘Onde Quando Como Porquê Cantamos Pessoas Vivas’ uit 1975. Een album uitgebracht onder de bandnaam Quarteto 1111. Helaas is hier weinig tot niks over te vinden.
|
José Cid tussen zijn verzameling analoge toetsen. |
De foto die de kijkertjes aanschouwen op het moment dat ze een blik werpen in het boekje van het hier besproken album zegt al genoeg. We zien Cid staan tussen een geweldige verzameling analoge toetsen. Er staat genoeg materiaal om de liefhebber van analoge toetsinstrumenten aan het kwijlen te krijgen. Het materiaal geboden op de schijf is, ondanks dat uiteraard de toetsen prominent aanwezig zijn, niet puur afkomstig van deze instrumenten. Gelukkig is het album opgenomen met een band die voor de nodige variatie zorgt. Wat wil je nog meer dan nummers met namen als ‘Mellotron O Planeta Fantastico’?
Muzikaal gezien zijn het eenenvijftig heel afwisselende minuten. Het geheel doet momenten spacey aan. Het heeft een beetje de sfeer die ‘The Strands of the Future’ van Pulsar ook heeft op het titelnummer. Ook de Krautrock komt in gedachten naar boven van eind jaren zeventig, zo bespeur ik soms een vleugje Eloy. Zelfs Tim Blake schiet soms door mijn hoofd bij het beluisteren. Het album is dus een absolute aanrader voor de symfoliefhebber. En dan in het bijzonder voor de fans van de symfo en spacerock die eind jaren zeventig uit Frankrijk en Duitsland kwam. Ik geef hem dat ook dik vier OJE's.
Het vinden van het album zal op cd niet meevallen en op lp haast onmogelijk zijn. Ik vernam dat vinylexemplaren over de duizend euro waard zijn.
OProg (10-2006)
Bezetting:
José Cid - pianos, synthesizers, strings, Mellotron, vocals
Josi Carrapa - guitar (8)
Ramon Gallarza - drums, percussion (1-7)
Zé Nabo - bass (all), guitars (1-7)
Guilherme Scarpa Inãs - drums, percussion (8)
Mike Sergeant - guitars (2)
Discografie:
Vida (Sons do Quotidiano) EP (1977)
10,000 Anos Depois Entre Vénus e Marte (1978)
Collage - Moonshine
|
Label: |
Metal Mind Records |
Site: |
Metalopolis |
Jaar: |
1994 |
Duur: |
69:24, met bonustrack: 72:33 |
Recensent: |
JProg |
Waardering: |
Max Score
|
|
Collage
is een Poolse band die in haar bestaan vijf albums heeft gemaakt.
Ik heb stellig de indruk dat het bij deze vijf zal blijven aangezien
hun laatste werk al weer uit 1996 stamt. De groep maakte gespierde
symfonische muziek en met 'Moonshine' heeft men het beste werk afgeleverd.
De producties zijn erg vol gemixt met keyboards en gitaren die elkaar
soepel en harmonisch ondersteunen. Daarbij wordt dit alles gedragen
door zware baspartijen en wervelend drumspel. De van oorsprong
uit Letland afkomstige Robert Amirian is een goede zanger en
brengt de Engelse teksten overtuigend en met veel emotie. De
meeste composities zijn onverwachts van drummer Wojtek Szadkowski,
een kunstje dat hij later zou herhalen bij de groep Satellite.
Het album 'Moonshine' opent met 'Heroes Cry', een relatief
korte opener van ruim zes minuten. Het nummer kent een prachtige
wending halverwege de track waar Mirek Gil's gitaar een duel
aangaat met de keyboards van Krzysztof Palczewski. Vloeiend
gaat het over naar een hoogtepunt, het veertien minuten durende
'In Your Eyes', waarin regelmatig ruimte is voor rustige
passages. Een sterke compositie die het vakmanschap van de
band schitterend etaleert. Het zomerse 'Lovely Day' leidt
het gedragen 'Living in the Moonlight" in, opnieuw een
schitterend opgebouwd nummer met veel spanning en emotie.
Het heftige begin van 'The Blues' ontwikkelt zich via de
messcherpe gitaar van Gil naar een geweldige climax waarbij
de drumpartij bijzonder vernuftig is. Het lange 'Wings
in the Night', ruim elf minuten met weer die heldere gitaren
en toetsen, is daarbij een rustpunt naar de titelsong 'Moonshine'.
Deze track is een waardige naamgever aan het album. Voor zover dat bij
de andere nummers al niet het geval was valt hier alles
op zijn plaats. Een stuwende ritmesectie die de weg wijst
aan de emotievolle gitaarrifs van Gil en Palczewski's zinderende
keyboards omlijst door de melancholieke stem van Amirian.
De ruim dertien minuten zijn zo om. Het afsluitende 'War
is over' is een mooie stilte na de storm met een hoopvolle
tekst.
'Moonshine'
is en blijft een werkstuk met goed gestructureerde songs
vol ontwikkeling en emotie en een "must" voor liefhebbers van symfonische
georiënteerde progressieve muziek. Een markant product
uit de Poolse prog-school.
Oorspronkelijk
is het album op het fameuze SI label uitgebracht. Het is zelfs
in Nederland, om precies te zijn in de Markant Studios in Heeze,
opgenomen. Hoewel de geluidskwaliteit redelijk was ging de cd nogal
mank aan een extreem harde lage tonen weergave. Dit jaar is door
het Metal Mind Records label een remaster uitgebracht die dit euvel
niet meer heeft en een wonderschoon geluidsbeeld geeft. Bovendien is
een niet eerder uitgebrachte bonustrack toegevoegd en een tweetal
aardige video's 'Live in Holland 1995' in AVI-formaat.
Van de albums 'Basnie', 'Changes' en 'Safe' zijn in 2003 eveneens remasters
uitgebracht.
JProg (01-2004)
Bezetting:
Robert Amirian - lead and backing vocals, acoustic guitar
Mirek Gil - guitars
Krzysztof Palczewski - keyboards
Wojtek Szadkowski - drums
Piotr Mintay Witkowski - bass
Discografie:
Basnie1990)
Nine songs of John Lennon (1993)
Moonshine (1994)
Changes (1995)
Safe (1996)
Recensent: |
OProg |
Waardering: |
|
|
Counter-World Experience is een uit Hannover afkomstige band die naar eigen zeggen ‘jazz-metal' maakt. Nu kan ik me voorstellen dat de gemiddelde luisteraar daar niet echt een beeld bij kan vormen, maar daarover later meer. De groep heeft als basis Benjamin Schwenen en drummer Thorsten Harnitz. Beiden zijn klassiek geschoolde muzikanten en maken hier ook hun werk van. Eerstgenoemde in het Theater des Westens, terwijl de ander zijn naam onder andere heeft verbonden aan het Radio Symphonie Orkester Frankfurt en het Rheinische Philharmonic Koblenz. Samen met bassist H.D. Lorentz, een veel gevraagde sessiemuzikant, hebben ze hun derde album sinds de oprichting van de band in 2001 geproduceerd. Deze jongste telg heeft de naam ‘Leaving Lotus' meegekregen.
Laat ik beginnen met te vermelden dat ik erg onder de indruk ben van de geluidskwaliteit van dit werk. Daar waar ik van te voren een typisch eigenbeheer product had verwacht, blijkt het hier een glasheldere opname te betreffen die prima uitgebalanceerd is en waar alle details zeer goed te horen zijn. Dat is ook wel belangrijk bij het soort muziek dat de band maakt. Ik moet zeggen dat ‘jazz' toch wel de onderliggende partij is binnen de muziek. In mijn optiek betreft het hier meer een soort progressieve metal waar met name Amerikaanse bands patent op lijken te hebben. Bij het beluisteren schiet dan ook een hele reeks namen door het hoofd die de lezer van deze site wel zullen kennen: Gordian Knot, Planet X, Platypus, The Jelly Jam, Explorer's Club. Zo nu en dan hoor ik zelfs een vleugje King Crimson in een simpelere variant.
Het probleem met dit prima te genieten album zit hem dan ook niet in de prestatie van de muzikanten. Meer in het feit dat ik soms het idee heb dergelijk werk al vaker te hebben gehoord. Een grote plus is dat de muzikanten van deze groep, ondanks dat ze erg vakkundig zijn, het naar mijn idee niet noodzakelijk vinden om steeds maar weer te laten horen hoe goed ze wel niet zijn. Een kwaad waar sommige Amerikaanse muzikanten nog wel snel in neigen te verzanden, hetgeen dan vaak ten koste gaat van de samenhang van het nummer. Natuurlijk zijn hier uitzonderingen op, The Liquid Tension Experiment bijvoorbeeld, maar toch gaat het met grote regelmaat mis. Deze band heeft dit gelukkig niet en het resultaat is sterk en geenszins vermoeiend, wat dit soort muziek helaas vaak wel is.
Zo kan ik een paar weken na binnenkomst concluderen dat ik eigenlijk al onverwacht veel plezier heb gehad van mijn exemplaar van ‘Leaving Lotus'. Ik kan me voorstellen dat die soort muziek niet voor een ieder iets toe zal voegen, maar voor de luisteraar die de bovengenoemde bands al in de kast heeft staan zal deze cd zeker geen miskoop zijn. Ik moet bekennen nog nooit iets van de Duitsers in de winkel gezien te hebben. De zeer fraaie website van de heren zal ongetwijfeld uitkomst bieden indien aanschaf van dit album gewenst is.
OProg (03-2007)
Bezetting:
Benjamin Schwenen - guitar, synth guitar, programming
Thorsten Harnitz - drums
H.D. Lorenz - bass
Discografie:
Always Home (2002)
Fraktal (2004)
Leaving Lotus (2007)
Cressida
- Asylum
|
Label: |
Repertoire Records / Akarma |
Site: |
- |
Jaar: |
1971 |
Duur: |
40:22 |
Recensent: |
H. 'JoJo' de V. |
Waardering: |
|
|
'Asylum' van Cressida plaats ik in het rijtje Spring (1972) en Sandrose (1972). Niet zozeer vanwege de muzikale overeenkomsten, maar meer omdat het pareltjes uit een ver verleden zijn die mij in al die jaren ontgaan waren.
Cressida is een band die begin jaren 70 slechts twee progressieve
albums maakte en daarna in de vergetelheid raakte. De LP met
de karakteristieke hoes kom je nog weleens tegen in tweede
hands platenzaken. De CD is moeilijker te vinden, al werd
het speurwerk van OProg recent beloond. Cressida heeft een
eigen geluid maar ik hoor referenties aan de vroege King Crimson,
Caravan en Circus. Het album opent veelbelovend met het folky
en up-tempo titelnummer waarin een heerlijke solo van Peter
Jennings op hammond organ opvalt. Er wordt vervolgd met 'Munich',
voor mij het absolute hoogtepunt. Mocht iemand ooit vragen
wat progressieve muziek nu eigenlijk is, dan kunt u gerust
dit nummer laten horen en gebruiken als definitie. Het biedt
een progressieve staalkaart door zijn klassieke en complexe
opbouw, de verrassende wendingen, de instrumentatie en orkestratie
en het feit dat het inhoudelijk ergens over gaat. De ondertitel
is 'Munich 1938: Appeasement was the cry. Munich 1970: Mine
to do or die', o.a. verwijzend naar het Pact van München
dat allerwegen werd gezien als een overgave aan Hitler en als
de voorbode van WOII. Het prachtnummer stelt Angus Cullen in
staat zijn vocale kunsten te tonen en er zijn echo's te horen
van de Canterburysound en dan met name van Caravan. 'Goodbye
Post Office Tower Goodbye' – wat zouden ze daarmee hebben bedoeld? – houdt
deze sound vast maar is simpeler van opbouw. 'Survivor' haalt
maar net een voldoende met name door zijn wat naïeve
en enigszins lullige refrein. Gelukkig is het een korte
track. 'Reprieved' is jazzy en 'easy listening', vormt
een rustpunt en was ooit het laatste nummer van LP Kant
1. 'Lisa' is het tweede hoogtepunt en verraadt de klassieke
conservatoriumachtergrond van met name Jennings. Ook hier
veel wendingen van mineur naar majeur en vice versa en
het laat goed horen dat Cressida muzikaal-technisch veel
in haar mars had. Na het wederom op folky leest geschoeide
en wat onopvallende 'Summer Weekend of a Lifetime', sluit
'Asylum' af met 'Let them come when they will'. Een sterke
track met prima gitaarspel van John Colley. Een deel van
het nummer is jazzy en groovy en zou daardoor niet hebben
misstaan op een vroeg werk van Brian Auger's Oblivion Express.
In het middendeel van deze afsluitende track keert Cressida
echter weer terug op haar progressieve schreden en zingt
Cullen, ondersteund door orkest, zijn emotie van zich af.
Hoewel Cressida het hoge niveau van de tracks 'Munich' en 'Lisa' niet van begin tot eind weet vast te houden en daarmee kwalitatief wat wisselvallig is, beschouw ik 'Asylum' als een bewijs hoe rijk en productief de jaren 70 waren als het gaat om progressieve muziek. Hoe blij kun je zijn met iets dat ruim 30 jaar oud is?
H. 'Jo Jo' de V. (6-2004)
Bezetting:
Angus Cullen - vocals, acoustic guitar
John Colley - lead and acoustic guitar
Peter Jennings - organ, piano
Kevin McCarthy - bass
Iain Clark - drums
Discografie:
Cressida (1970)
Asylum (1971)
Crimson Jazz Trio – King Crimson Songbook Volume One
|
Label: |
Voiceprint Records |
Site: |
crimsonjazztrio.com |
Jaar: |
2005 |
Duur: |
61:52 |
Recensent: |
H.'JoJo' de V. |
Waardering: |
|
|
Aandacht voor jazz op deze site is niet ‘close to the edge’ – het adagium van OJE Music – maar ‘over the edge’. Het zal dan ook niet gauw gebeuren. Niet omdat de recensenten van OJE niet van jazz houden maar omdat het buiten het bestek valt. Tenzij er sprake is van een jazzuiting door een vroegere vertegenwoordiger van de progressieve rock – Ian Wallace – die het snode en op het eerste gezicht onmogelijke plan opvat om tracks van King Crimson te vertalen naar een jazzformat. Dan is aandacht wèl gerechtvaardigd omdat het onze lezers zal interesseren.
Ian Wallace was drummer van King Crimson op slechts twee officiële albums namelijk ‘Islands’ (1971) en ‘Earthbound’ (1972). Hij werd voorafgegaan door Michael Giles en opgevolgd door Bill Bruford. Toch maakt hij volgens Robert Fripp “onlosmakelijk deel uit van de KC-familie”. En hij heeft Giles inmiddels weer opgevolgd in de ‘21st Century Schizoid Band’, ook al een loot aan de KC-boom. Daarnaast werkte Wallace in de studio of op het toneel samen met grootheden als Ry Cooder, Crosby, Stills & Nash, Steve Winwood, Eno, Joe Walsh, Bonnie Raitt, Keith Emerson enz. Bovendien is hij al vele jaren actief in het Britse jazzcircuit.
Het is nogal wat, wat er plaatsvindt op het ‘King Crimson Songbook Volume One’. Wallace heeft op dit verrassende album gekozen voor de traditionele bezetting van een jazztrio: drums, bas en piano. Hij laat zich vergezellen door de voortreffelijke pianist Jody Nardone en de virtuoze fretloze bassist Tim Landers. Gedrieën hebben zij een doorsnede gemaakt uit het repertoire van KC door de jaren heen en acht tracks omgezet naar jazzakkoorden en jazz-zettingen. Een onmogelijk plan? Geenszins. Het is razend knap hoe men koorddanst tussen enerzijds het behoud van de oorspronkelijke melodie en dus van de herkenbaarheid voor de KC-liefhebber en anderzijds het tegelijkertijd door de nieuwe ‘verpakking’ ook aantrekkelijk weet te maken voor de jazzliefhebber. “It's jazz for the progressive crowd. It's progressive for the jazz crowd”, zoals het trio zelf stelt. Het resultaat is in alle opzichten smaakvol en interessant en doet getuigenis van de kennis die de drie heren hebben van zowel jazz als prog. De spanning in ’21st Century Schizoid Man’ is nog steeds voelbaar, de humor in ‘Catfood’ blijft ook in een jazzy-uitvoering overeind, de mystiek van ‘Starless’, ‘Ladies of the Road’ en ‘Red’ is volop aanwezig, de romantiek druipt er bij ‘I Talk to the Wind’ zelfs in een ‘easy listening’ uitvoering vanaf en de eigenzinnigheid van ‘Three of a Perfect Pair’ en ‘Matte Kudasai’ staat ook hier nog centraal. Gelardeerd met improvisaties, zijpaden en vertakkingen maar altijd weer uitkomend bij datgene wat de oorspronkelijke composities probeerden te verbeelden. En de mellotron vervangen door een piano, kan dat? Voor een mellotron mag ik ’s nachts wakker gemaakt worden; desondanks heb ik het karakteristieke geluid op dit album geen moment gemist.
Wallace cs. hebben een zeer geslaagde interpretatie gemaakt van mijlpalen uit de historie van King Crimson. Toen goeroe Fripp het resultaat mocht aanhoren schreef hij: “First Response: Yes” en “Second Response: Can’t Wait for Volume Two”. En daar wil ik mij volledig bij aansluiten.
H.'JoJo' de V. (02-2006)
Bezetting:
Jody Nardone - acoustic grand piano
Tim Landers - fretless bass guitar
Ian Wallace - drumset
Discografie:
King Crimson Songbook Volume One (2005)
Chroma
Key - Graveyard Mountain Home
|
Label: |
|
Site: |
Chromakey.com |
Jaar: |
2004 |
Duur: |
53:30 |
Recensent: |
H.'JoJo' de V. |
Waardering: |
|
|
Welbeschouwd is dit countrymuziek.
Goede openingszin, wekt verbazing op bij de lezer. Die wellicht
denkt "Countrymuziek, op een progsite, Kevin Moore maakt die country?" Dit
is geen uitspraak om te shockeren maar ik sta er volledig
achter: welbeschouwd is dit countrymuziek. De landerige en
lome sfeer waarin de muziek voorbijtrekt, de bezetting waarin
o.a. tokkelende gitaren zo her en der akkoordenschema's spelen
die in countryrock gebruikelijk zijn en de wat slaperige manier
van zingen overtuigen mij hier van. Maar natuurlijk is dat
maar een deel van het verhaal.
Chroma Key is een band - al lijkt het met de wisselende bezettingen
meer op een project - die mij na aan het hart ligt. Het uitstekende
debuut 'Dead Air for Radios' beluister ik regelmatig en berokkent
mij nog steeds koude rillingen door de mysterieuze en bijna
wereldvreemde muziek. Het was het album dat Kevin Moore maakte
nadat hij Dream Theater had verlaten. Een band waarin hij,
gezien de muziek die hij nadien onder eigen naam en binnen
Chroma Key maakt, per saldo niet thuishoorde. Want daar zou
hij het hier gebodene nooit kwijt hebben gekund. Gelukkig
heeft de platenmaatschappij er eindelijk voor gekozen om op
de removable sticker op de disc niet meer op te nemen "ex Dream Theater",
want uit betrouwbare bron werd vernomen dat Moore niet steeds
geassocieerd wil blijven met dat verleden. En terecht, want
hij heeft op eigen benen zoveel te bieden.
Welbeschouwd is 'Graveyard Mountain Home' countrymuziek. Gevat
in een zetting van 'ambient music' met wat miniscule progressieve
diamantjes die bij wijze van experiment op de randen zijn
vastgezet. Het bevat muziek die Moore schreef bij de film
'Age 13' , een surrealistische film uit 1955 die bij de speciale
editie van het album als bonus DVD is bijgevoegd. De songs
zijn verwant aan wat Moore presenteerde op zijn recente solo-album
'Ghost Book' - ook al filmmuziek - en het prima nummer 'Sad
Sad Movie' stond zelfs al op dat solowerkstuk. De veertien
uitstekende tracks worden geïntegreerd door tussenstukjes met stemmen, gesprekken, hondengeblaf en regen; geluiden die overigens soms ook tijdens de tracks te horen zijn. U kent dat wel. Maar het is hier wezenlijk. Als die geluiden er niet zouden zijn, zou het resultaat minder zijn geweest alsook het gevoel naar één
geheel te luisteren.
Om alle hier genoemde sensaties te bereiken heeft het in een schitterende hoes gestoken album wel veel luisterbeurten nodig, want gemakkelijke muziek is het zeker niet. Maar als het zo langzamerhand beklijft dan gaat er een wereld voor u open. Een wereld om in weg te dromen, een wereld die leidt tot zelfreflectie en waarin de gedoseerde teksten aanzetten tot nadenken en u af en toe angstig achterom kijkt. Door de integratie van elementen uit verschillende muzieksegmenten - prog, ambient, filmmuziek, techno, vleugjes jazz en soul - kun je het fusion noemen. Welbeschouwd is 'Graveyard Mountain Home' echter countrymuziek.
H.'JoJo' de V. (11-2004)
Bezetting:
Kevin Moore - vocals, guitars, keyboards, programming
Utku
Unal - drums
Theron Patterson - programming, bass guitar
Bige Akdeniz - additional vocals and lyrics
Bob Nekrasov - monologue
Erden Helvacioglu - additional guitars
Discografie:
Dead Air for Radios (1998)
Colorblind (1999, extended single)
You Go Now (2000)
Ghost Book (2004, solo)
Memory Hole (2004, only download edition)
Graveyard Mountain Home (2004)
© 2003-2024 OJE Music OJE Web All Rights Reserved