B
Peter
Banks: al tijden niets meer van gehoord. En toch deed het me een beetje
pijn toen ik zijn album Instinct uit 1993 in de ramsjbakken zag liggen
tussen de risee van het (inter)nationale lied. Naast de prijs sprak
de hoes direct aan. Schilderijen van gitaren 'gemaakt' door de grote
meesters met daartussen de gitaar van Banks. Vrolijk en goed verzorgd
artwork. Geldt dat ook voor de muziek?
Banks heeft zijn bescheiden naam in de progwereld te danken aan zijn
lidmaatschap van Yes rond 1970. Ook staat de man bekend om zijn moeilijke
gedrag. Wellicht is dat de reden dat hij op Instinct zelf alle instrumenten
bespeelt. En dat gaat hem goed af. Hij is niet alleen een verdienstelijk
gitarist maar kan ook goed uit de voeten op de keyboards, al is zijn
drumwerk wat simpel. Banks stelt op de inlay 'I have done the listener
a great service by leaving out any vocal yodelling and warblings
.
it's a case of music rather than language that sustains'. Geen zang
dus. Er is wel heel wat vocal sampling te horen als lijm tussen de
tracks. De strekking daarvan is niet altijd even duidelijk.
De schijf begint veelbelovend met het rustige "No Place like
Home", dat op het repertoire van Jan Akkerman niet zou misstaan,
gevolgd door het ijzersterke "All Points South". Een pompend
ritme waarover Banks zijn gitaar op een Hackett-achtige wijze uitbundig
laat soleren en lardeert met Spaanse akkoorden en mysterieuze stemmen
die uit Marokko lijken te komen. Hij voelt zich altijd beter thuis
in een warm klimaat, schrijft hij als toelichting op dit nummer. Dat
is goed te horen.
Het dreigende "Fogbound" - 'guitar synths at sea in a mist'
- vormt de smaakvolle overgang naar "Sticky Wicket". Op
dit mindere nummer gebruikt Banks op virtuoze wijze de Midi Guitar
Synthesizer. Het wat lullige of zoals u wilt naïeve thema, ademt
de sfeer van Steely Dan. Shortcomings komt met de snelheid van een
TGV in een houseritme voorbij en kent vele 'shortcomings' waaronder
de lengte in combi met de compositorische armoede, al blijft het gitaarspel
steeds overeind. Volgens Banks zelf een 'Steve Vai imitatie'. Op het
prachtige atmosferische "Code Blue" volgt het hoekige Angels,
een niemendalletje met een bossa nova ritme en poppy thema. Van de
overige vijf tracks is afsluiter "Never the Same" nog het
vermelden waard waarin Banks in het Dimeola-idioom zijn overleden
moeder op een subtiele wijze eert.
Resumerend moet worden gezegd dat Instinct met hoorbaar plezier door
Peter Banks is gemaakt, geen enkele referentie kent met Yes, excellent
gitaarspel bevat, lekker wegdraait maar, op een enkele uitzondering
na, compositorisch slechts een magere voldoende scoort. Toch heeft
het me nieuwsgierig gemaakt naar zijn andere werkstukken
.
H. 'JoJo' de V (2003).
Peter Banks - guitars & all other instuments
Discografie:
Solo
Peter Banks with Jan Akkerman 1972
Two Sides of PB 1973
Instinct 1993
Self Contained 1995
Reduction 1999
Met Yes
Yes 1969
Time and a Word 1970
Met Flash
Flash 1972
In the Can 1972
Out of our Hands 1973
Psychosync 1997
Beardfish - The Sane Day
|
Label: |
Beard |
Site: |
beardfish.argh |
Jaar: |
2005 |
Duur: |
56:14 + 55:52 |
Recensent: |
JoJo |
Waardering: |
|
|
Mike is verlaten door zijn
vriendin. Deze voor hem traumatische gebeurtenis brengt hem
tot de dramatische keuze zoveel mogelijk in het donker te leven.
In het daglicht leven immers de mensen die hij veracht. De
donkerte dan wel de somberheid nemen hem terug naar zijn kinderjaren
en de belevenissen die hij in die heldere tijd had. Hij gaat
op reis door zijn eigen historie maar komt ook op plaatsen
die hij niet kent maar die blijkbaar wel in zijn geheugen
zijn opgeslagen. Zo bereikt hij het sluimerende stadje
Gooberville waar een deel van de mensen rondloopt met
hoofden gelijk de kop van een zeeleeuw. Hij ontmoet ook
een ‘normaal’ mens’,
Dwight, die hem weer aan het denken zet: ‘Life without
joy is nothing’ geeft hij Mike mee. En zo is het, vindt
ook hij. Want zonder plezier is het immers overal hetzelfde
- een baan vinden, veel geld verdienen, er niet van genieten
maar het op de bank zetten en dan vunzig rijk sterven op
een bed van rozen - oftewel ‘The Sane
Day of our Modern Age’. Bouw dan liever een piramide
voor jezelf en begraaf je erin. En dat gegeven vormt met
de track ‘The
Reason of Constructing and/or Building a Pyramid’ het
einde van dit fantastische conceptalbum. Een conceptalbum.
Het lijkt een wat in het ongerede geraakte stijlfiguur te
zijn geworden in notabene het muzieksegment dat conceptuele
muziek min of meer heeft bedacht. De Zweedse band Beardfish
heeft het gelukkig weer omarmd en het verhaal neergezet op
een dubbelalbum. En hoe. Het is zo’n album waarbij
je denkt “jammer dat
ik moet gaan slapen, het is morgen het eerste wat ik weer
opzet”.
Slapen als hinderlijke onderbreking van muziek beluisteren.
Beardfish maakt een soort progfusion waarbij Frank Zappa,
Isildur’s
Bane, Parallel or 90 Degrees, Gentle Giant en Canterbury-invloed
in de blender zijn gegooid met toevoeging van de typische Scandinavische
ingrediënten die we kennen van bands als The Flower Kings,
het vroege Kaipa en Landberk. De band voegt er ‘last but
not least’ nog
een dosis humor, satire en agressie aan toe. Uitschieters vormen
het twaalf minuten durende ‘A Love Story’. Een zeer
smaakvol, gevarieerd en verrassingsvol nummer dat de aanleiding
voor het verhaal verbeeldt. En ook ‘The Gooberville Ballroom
Dancer’ mag
er zijn en doet mij denken aan ‘Billy the Mountain’ van
Zappa & The Mothers of Invention. Met de hoge stemmetjes
komen zelfs Howard Kaylan en Mark Vollman (Flo & Eddie) voorbij
en het geheel is gelardeerd met die voor Zappa typische gesproken
tekstflarden. Of wat te denken van de ‘distorted’ gitaarsolo,
waar Zappa ook al patent op had, in het geweldige ‘Mystique
of the Beauty Queen’. ‘Blue Moon’ geeft aan
dat ook prog singlepotentie kan hebben. En zo gaat het maar door.
Achttien tracks lang. Allen even sterk. Beardfish heeft met ‘The
Sane Day’ haar meesterbrevet
van vermogen afgegeven. Ik hoop dat men dit hoge niveau vast
kan houden in de toekomst. Ik ga vanavond niet slapen. Want dat
zou een vervelende inbreuk vormen op het luisteren …..
Ik ga helemaal niet meer slapen want dan kan ik net zo goed
in een piramide gaan liggen.
JoJo (05-2006)
Bezetting:
Rikard Sjöblom - vocals, left speaker guitar, organ, keyboards, synthesizers, percussion
David Zackrisson - right speaker guitar, synthesizer, vocals, live sfx
Robert Hansen - bass, guitar, vocals
Magnus Östgren - drums
Er komt veel progressieve rock en metal uit Scandinavië. Naast gevierde vertegenwoordigers zoals The Flower Kings, Isildures Bane, Pain of Salvation, Anekdoten, Landberk en Kaipa, om er maar een paar te noemen, komen steeds weer nieuwe bands bovendrijven. Beardfish is er zo één. Na een tweetal goede albums die in eigen beheer werden uitgebracht hebben ze nu bij Inside Out onderdak gevonden. Gaat een doorbraak lukken?
Beardfish is zoals zoveel groepen geïnspireerd door de z.g. seventies. Gentle Giant, King Crimson, Yes, Camel, Frank Zappa, maar ook eigentijdser in de vorm van Echolyn weerklinken in hun muziek. Vanaf het openingsnummer ‘...on the Verge of Sanity’ tot de afsluiter ‘Same Old Song (Sunset)’ is het een feest met boeiende complexe nummers vol vernuft en creativiteit. Progressieve muziek met folkelementen, fris en gedreven gespeeld. Bandleider, componist, multi-instrumentalist en zanger Rikard Sjöblom heeft een stem waar hij veel mee kan. Uitzinnige schreeuwen op ‘Sunrise’ tot ingetogen breekbare zang op ’Dark Poet’ slechts door piano begeleid. ‘Afternoon Conversation’ is zo’n merkwaardig mengsel van King Crimson tot Genesis waarbij de prachtige sologitaar de “Finishing Touch” is. Het hoogtepunt is het ruim twaalf minuten durende ‘Roulette’, een staalkaart van het kunnen van de band op dit moment met subliem samenspel tussen gitaar, toetsen en zang en een stevige gedreven ritmesectie als prominente achtergrond. Het samengaan van hammond en gitaar op ‘Harmony’ werkt heel aanstekelijk waarbij de overgang naar het blues georiënteerde tweede deel voor een daverende climax zorgt. Het instrumentale ‘The Ungodly Slob’ laat horen dat de band ook zonder zang volledig blijft staan.
Goed beschouwd heeft het album geen zwakke momenten. Origineel zijn kan heel goed op basis van klassieke progbands uit het verleden, dat blijkt maar weer eens te meer. Het heeft geresulteerd in elf sterke en vooral eigenzinnige composities die door een solide en hechte formatie vakkundig neergezet worden. Ingetogen waar dat moet en uitbundig waar dat nodig is zonder hysterisch te worden. De tekstuele rode draad is mij nog niet geheel duidelijk geworden, is het nu een concept album of niet, maar de boodschappen zijn boeiend en progressief. En dit is nog maar Part 1 - Part 2 is in de maak - dat belooft opnieuw veel moois.
JProg (5-2007)
Bezetting:
Rikard Sjöblom - vocals, guitars, keyboards, accordion, percussion
David Zackrisson - guitars, percussion
Robert Hansen - bass
Magnus Östgren - drums, percussion, screaming
Discografie:
Från En Plats Du Ej Kan Se (2003)
The Sane Day (2005)
Sleeping in Traffic: Part One (2007)
Al lange
tijd had ik het plan mij te verdiepen in de Duitse progressieve rockband
Birth Control. De hoezen van hun werken uit de jaren 70 staan al tientallen
jaren op mijn netvlies gebrand. Ze zijn niet alleen mooi maar ook opvallend
en springen daardoor in het oog bij het afstruinen van CD-bakken op beurzen.
En er kwam in het verleden weleens een flard Birth Control voorbij en
dan dacht ik doorgaans "daar moet ik toch eens naar
luisteren". Het grote moment is aangebroken. Door een gelukkig toeval vond
ik voor een zachte prijs de heruitgave van "Increase". Eerst een korte
terugblik.
Birth Control wordt doorgaans tot de Art Rock gerekend, een
onderstroom van de progressieve rock waartoe ook Supertramp en Roxy Music
behoren. Een stroming waarin de nadruk wat meer ligt op goed in het gehoor
liggende en relatief korte songs waarin harmonie centraal staat. Je zou
kunnen zeggen dat het tegen de popmuziek aanschuurt. Dat gaat zeker ook
op voor deze Duitsers. Hoewel er een cesuur valt aan te brengen in hun
ontwikkeling. Het materiaal uit de jaren 70 zit dichter tegen de progressieve
muziek uit die tijd aan, kent wat meer complexiteit en laat echo's van
bijv. Emerson, Lake and Palmer horen. In de jaren 80 en 90 schoof men meer
op naar het maken van de wat simpeler en populaire rockmuziek. Birth Control
bestaat nog steeds en heeft een vaste schare fans waarbij de mengeling
van jong en oud opvalt. Een samenstelling die waarschijnlijk valt terug
te voeren op die cesuur in de historie van de band.
Ik word bij beluistering
van "Increase" heen en weer geslingerd. Soms denk ik "oei dit zit op het
commerciële randje" en op andere momenten overheerst een gevoel van
progressieve euforie. Tevredenheid overheerst zeker bij de eerste vier
tracks. Birth Control imponeert in het openingsnummer "Skate Board Sue" waarin
de muziek gedomineerd wordt door up tempo-ritmes, wervelende synthesizers
en heerlijk orgelspel van Zeus B. Held en een knappe gitaarsolo van Bruno
Frenzel . Associaties met Atomic Rooster en Fields schieten hier door het
hoofd. Deze Bruno Frenzel kwam overigens in 1983 op tragische wijze om
het leven ten gevolge van een stroomstoot op een Zwitserse bühne tijdens
slecht weer. Een wel heel wrange invulling van het begrip "geboortebeperking" en
de aanzet tot een switch in de muzikale richting van de band. Wat volgt
in "Domono's Hammock" is EL&P-gestuurd. Het hammond orgel schiet alle
kanten op en de snelheid van spelen valt op. Een goede compositie, al hadden
de "oehs" en "ahs" wat mij betreft achterwege kunnen blijven. In "Fight
for You" komt de rockkant van deze band goed naar voren. Een vrij stevig
thema met een goed in het gehoor liggend refrein laat horen waarom men
bij de Art Rock wordt ingedeeld. Aardig maar niet bijzonder. Bijzonder
is wel het mooie en rustige "Until the Night" waarin Bernd Noske met een
licht vibrato heerlijk zingt over een tapijt van synths. De arrangementen
zijn mij echter net te poppy. Ronduit matig is "Get Up!", waarin men op
een goedkope manier een goed in het gehoor liggend deuntje neerzet en natuurlijk
regelmatig "Get Up" schreeuwt. Op het randje of eerlijk gezegd er net over.
Men revancheert zich echter in het bijna acht minuten durende "We All Thought
We Knew You". Een intrigerend en wat complexer nummer, een refrein dat
blijft hangen en een tekst die mij aanspreekt: je denkt iemand te kennen
en aardig te vinden maar na verloop van tijd blijken er minder leuke dingen
in het koffertje met persoonlijke bagage te zitten. Een situatie die iedereen
wel kent maar die – gelukkig maar - nooit went. Men sluit de CD af met één
van de betere nummers "Seems My Bike's Riding Me". Los van de geweldige
titel laat men in dit lange nummer de progressieve zijde van Birth Control
zien.
"Increase" vormt een prima kennismaking met Birth Control uit de
jaren 70. Voor progressieve euforie is dit werkstuk echter te inconsistent.
Het hinkt teveel op twee gedachten: de complexiteit en diepgang van de
progressieve muziek enerzijds en de commercieel verantwoorde deuntjes aan
de andere kant. En tot een goede combinatie van die twee zijn alleen de
hele groten in staat. Maar "Increase" zet zeker aan tot het onderzoeken
van de andere albums van Birth Control uit die periode. Gezien de ontwikkeling
die de band heeft doorgemaakt lijkt het mij echter verstandig om de latere
werken uit de jaren 80 en 90 voorlopig in de bakken te laten staan.
H. 'Jo Jo' de V. (1-2004)
Bezetting:
Bruno Frenzel - guitars, harmony vocals
Horst Stachelhaus -
bass guitar
Zeus B. Held - pianos, moog, hammond organ C3, backing vocals
Bernd 'Nossi' Noske - vocals, assorted percussion
Manfred von Bohr - drums,
percusion
Discografie (selectief, alleen jaren 70):
Birth Control (1970)
Operation
(1971)
Hoodoo Man (1972)
Knock, Knock Who's There (1973)
Rebirth (1973)
Goldrock (1973)
Live (1974)
Plastic People (1975)
Backdoor Possibilities (1976)
Increase (1977)
Titanic (1978)
Rock on Brain
(1978) Live '79 (1979)
Wie
is Tim Blake? Een korte introductie lijkt me niet geheel overbodig.
In de muziek is hij ooit begonnen als geluidsman bij Gong waar hij
al snel de keyboards ging hanteren. Na wat artistieke strubbelingen
verliet hij de band en begon in het zuiden van Frankrijk een studio,
'The Crystal Machine'. Hij keerde in 1972 terug bij Gong,
wederom als toetsenist, ditmaal onder de naam Hi T. Moonweed.
Na het uiteenvallen van de groep in 1976 toerde hij rond met
een band genaamd Crystal Machine. Op zijn eerste album met de
gelijknamige titel zijn livetracks van deze optredens te horen.
In 1977 bracht hij zijn eerste studioalbum uit, Blake's new Jeruzalem,
uiteraard in zijn eigen studio opgenomen. Vanaf 1979 voegde hij
zich bij Hawkwind waar hij het tot 1980 volhield. Daarna werd
het lang stil rond Blake totdat in 1991 Magick werd uitgebracht.
Hij was regelmatig aanwezig bij reünieconcerten
van de oude liefde Gong en in 2000 verscheen Tide of the Century,
zijn nieuwste album.
Zijn werk kenmerkt zich door mystieke gegevens. De cd boekjes laten
Blake zien als een 'synthesized marsman', maar ook als een
normaal mens omringd door schitterende authentieke keyboard-knoppenkasten
waar snoeren over en onder lopen en die er fantastisch surrealistisch
uitzien. Zijn Direct-to-Disk recordings gebeuren op computers in
zijn
"Moulin a Vent de Coet-Bihan" in Questembert in Frankrijk.
Opnames worden bij voorkeur bij volle maan gemaakt. Deze 'Le
Studio Virtuel' is tot mooie dingen in staat. Een man groots
in eenvoud, hoewel van de mens achter Blake weinig bekend is.
Wat nu te melden over het album Tide of the Century. Een artiest met
bovenvermelde introductie kan wat potten breken. Het eerste wat opvalt
is de warme sfeer niet in de laatste plaats door het speciale stemgeluid
van Tim Blake. Wat hees, geen echte zanger, mengt hij weidse maar
ook directe teksten met de elektronica. Teksten die enigszins Blake
zelf belichten neem ik aan. Niet alle songs zijn even pakkend, maar
je valt voor de muziek of niet. Een hoogtepunt is zeker de titelsong,
waar alles erg mooi in elkaar valt, maar ook St Dolay, Chrystal Island
en Byzantium Dancing mogen er zijn. Ondanks de uitgebreide technische
hulpmiddelen blijft het eerlijke muziek. Gedreven en rustieke ritmes
wisselen elkaar af, ouderwets en modern door elkaar, maar altijd erg
elektronisch en "spacing" als op de beste Gong en Hawkwind
ogenblikken. Zo klinkt spacerock en Blake kan dit als geen ander.
Prachtig zijn twee foto's in het boekje, één van zijn molen met
een raam in de ronde muur en één met Blake zittend in hetzelfde venster.
Het toont hem vanuit zijn molen met zijn rug naar binnen naar buiten
kijkend en je kijkt met hem mee. Uit zijn veilig onderkomen, waar
hij bij volle maan muziek maakt. Hij staart de volgende eeuw in en
zal er niet door veranderen. Waarom zou hij.
JProg (2003)
Discografie:
Crystal Machine (1977)
Blake's new Jerusalem (1978)
Magick (1992)
The Tide of the Century (2000)
Blackfield is een project van Steve Wilson,
voorman van één
van mijn oogappels Porcupine Tree, en de Israëlische
muzikant Aviv Geffen. Maar ik zou de volgende noodoproep
uit willen laten gaan: "Opsporing verzocht want vermist:
Aviv Geffen. Vermist reeds tijdens het maken van Blackfield".
Ik heb natuurlijk zelf al pogingen ondernomen om hem te vinden,
ik ken mijn burgerplicht, maar het is mij niet gelukt. Waar
ik ook zoek, in alle hoeken en gaten van 'Blackfield', ik
kan hem maar niet vinden. Zingt hij mee? Ik geloof niet dat
ik het hoor. Welke instrumenten bespeelt hij? De hoes vertelt
het mij niet. Welke nummers schreef hij zelfstandig? Het
zijn er twee maar die hadden ook van Wilson kunnen zijn.
Heeft hij onvermoede kwaliteiten uit Wilson gehaald en diende
hij in die rol als inspirator en katalysator? Ook daar merk
ik niets van want Blackfield klinkt als Porcupine Tree. Althans,
als de wat commerciëlere versie van Porcupine Tree zoals
we die kennen van hun laatsteling 'In Absentia'. U begrijpt
het al. Steve Wilson is blijkbaar zo dominant in zijn werkwijze,
tijdens het componeren en in het botvieren van zijn eigen
creativiteit, dat de ongetwijfeld aanwezige kwaliteiten van
Geffen jammerlijk het onderspit hebben gedolven. Het gevolg
is dat we gewoon luisteren naar Porcupine Tree. Het feit
dat ex-drummer Chris Maitland en de huidige drummer Gavin
Harrison ook op 'Blackfield' meespelen,
draagt daar op een bescheiden wijze ook nog aan bij. Kortom,
ik twijfel derhalve zeer aan de toegevoegde waarde van het
project Blackfield anders dan dat het voor Wilson/Geffen
leuk zal zijn geweest om samen te werken.
Bovengenoemde kritiek en twijfels
nemen niet weg dat 'Blackfield' een aardig werkstuk is. Het bewijst
eens te meer dat Wilson niet in staat is om slechte composities
te maken. Er staat zelfs een aantal topnummers op. 'Scars', 'Cloudy
Now' en het titelnummer springen er bijvoorbeeld uit door
hun smaakvolle arrangementen, mooie synths en mellotrons
(of zijn het samples?). 'Glow' vind ik beklemmend, ook door
de tekst: 'The
glow was strong when I was a boy. But it's gone'. Dacht ik
dat pas zèlf ook niet? Jammer dat het nummer wat vreemd
eindigt; voor mijn gevoel is het niet af. Voor alle tracks
geldt dat ze zeer toegankelijk zijn, zich snel vastzetten
in het geheugen en uitdagen tot meeneuriën en meezingen.
Het zijn dan ook nummers die gemiddeld zo'n drie minuten
duren, daar lukt dat meestal wat gemakkelijker bij. Maar
die toegankelijkheid heeft ook een schaduwzijde. De meeste
nummers vind ik enigszins gemakzuchtig. De melodielijnen
zijn te voorspellen, zelfs al bij eerste beluistering, ze
komen me soms wel erg bekend voor en vormen derhalve een
staalkaart uit de Porcupine Tree catalogus. En het veelvuldig
en meerstemmig meezingen met de melodie die door de instrumenten
reeds wordt gespeeld, is doorgaans een indicatie van commercialiteit.
Zo ook hier. Het is helaas een weg die Wilson al eerder was
ingeslagen .…..
Resumerend is 'Blackfield' een acceptabel werkstuk dat lekker
wegdraait. Maar er had meer in gezeten als Aviv Geffen zijn Hebreeuwse
kunsten wat meer had kunnen tonen. Er zou dan een synergie zijn
ontstaan tussen Wilson en Geffen, resulterend in een 'nieuw'
geluid. Eén plus eén had drie kunnen zijn. Hier
is echter sprake van twee min één. En dan houden
we Wilson over en luisteren dus naar meer van hetzelfde.
Wat mij betreft hadden deze tracks dan ook als een extra
CD kunnen worden bijgevoegd bij de volgende Porcupine Tree
release. Daar hadden we best op kunnen wachten.
H.'JoJo' de V. (5-2004)
Bezetting:
Steven Wilson - performance and production
of all songs
Aviv Geffen - performance and production of all
songs
Chris Maitland - drums
Gavin Harrison - drums
Jeremy Kaplan
- drums
Illusion Quartet - strings
Drie jaar na het opzienbarende eerste album van Blackfield, een samenwerkingsverband tussen Porcupine Tree’s Steve Wilson en de Israëlische muzikant Aviv Geffen, is er de langverwachte opvolger in de vorm van Blackfield II. Het debuut was kort, nauwelijks achtendertig minuten, maar sterk. Hoe is dit volgende hoofdstuk?
Beïnvloed door Aviv Geffen, hij schrijft de meeste muziek, is Blackfield een met een poppy-saus overgoten Porcupine Tree gerecht. Dat was al duidelijk na het eerste album en het eerste nummer van deze nieuwe cd, ‘Once’, bevestigt dit direct weer. Goed in het gehoor liggende songs die perfect uitgevoerd worden en de productie is opnieuw schitterend. Met wat “Airplay” zou de hitpotentie van dit nummer, het is ook als single uitgebracht, zomaar waar gemaakt kunnen worden. Maar er is ook ruimte voor aan ouder PT-werk refererende werk zoals het melancholieke ‘1.000 People’. Geffen zorgt voor een prachtig toetsentapijt en hij doet dit doorgaans nadrukkelijker dan PT’s Richard Barbieri. Op de tweede single ‘Miss U’ neemt Aviv de solozang voor zijn rekening, op alle andere tracks is dat Wilson, waarbij een catchy refrein en de eerste mooie gitaarsolo opvallen. Met ‘Christenings’ wordt duidelijk gas terug genomen en de laid-back sfeer, gevat in deze prachtige compositie, is bijna weldadig. De uitstekende communicatie over en weer tussen gitaar en toetsen op ‘This Killer’ illustreert de vruchtbare samenwerking tussen Wilson en Geffen. En dat proef je door het hele album heen, die twee gaan prima samen. De tegendraadse piano op ‘Epidemic’ kenmerkt dit nummer waarbij op de goede momenten voor meer power wordt gekozen. De rust keert terug met ‘My Gift of Silence’ waarop de gitaar domineert en de keyboards een ondergeschikte maar passende invulling geven. Aviv Geffen is evenals Steve Wilson met zijn teksten niet het zonnetje in huis zoals op ‘Some Day’, waarbij de meer dan uitstekende ritmesectie van Blackfield met drummer Tomer Z en bassist Seffy Efrati zeker vermeld moet worden. Het rockende, wat eenvoudige ‘Where is my Love?’ gaat de Geffen kant van Blackfield op waarna het afsluitende, door prominente toetsen gedragen ‘End of the World’ bevestigt dat het logisch is dat Wilson bijna alle leadvocals doet. Aviv Geffen is een goede zanger maar wat vlak en Steve Wilson is hier gewoon nog beter in.
Het gebeurt niet vaak - tweede album syndroom - dat een uitstekend debuut zo sterk wordt vervolgd als met deze Blackfield II. Iets langer dan de eerste cd, maar lang genoeg en Wilson en Geffen hebben in “A World which is a Prison for Dreams” hun droom opnieuw waargemaakt. Het biedt een perfecte melange van prog- en popmuziek, eigentijds, goed gedoseerd, zonder zwakke momenten. Een topalbum van 2007, dat is zeker.
JProg (3-2007)
Bezetting:
Steven Wilson - vocals, guitars, additional keyboards
Aviv Geffen - vocals, keyboards, additional guitars
Daniel Salomon - piano
Seffy Efrati - bass guitar
Tomer Z - drums, percussion
Discografie:
Blackfield (2004)
Blackfield II (2007)
Bodin,
Tomas - I Am
|
Label: |
|
Site: |
tomasbodin |
Jaar: |
2005 |
Duur: |
63:23 |
Recensent: |
JProg |
Waardering: |
|
|
Het leven is niet altijd
eenvoudig. Zeker niet als er een cd zoals 'I Am' te bespreken
is die Tomas Bodin meent te moeten uitbrengen. Op voorhand vreesde
ik dat hij met een soortgelijk album zou komen als de drie
voorgangers, maar dit is geheel andere koek. Zoals gezegd,
een redelijk zware opgave rest nu waarbij vele intensieve draaibeurten
nodig zijn.
Wat maakt dit werk zo moeilijk te verwoorden? De conceptvorm? De niet eerder
op een Bodin album vertoonde vocale bijdragen? De vele stemmingen en variaties?
Het grote scala aan muzikale stijlen? Ik heb nog maar zelden een werkstuk onderhanden
gehad dat enerzijds heel boeiend is omdat je voelt dat het langzaam wortelt
en waarbij anderzijds het nieuwe en onbekende heel lang aanwezig blijft.
De cd, een prog-opera, is in drie suites verdeeld met de titels 'I', 'A'
en 'M' van
elk zo'n twintig minuten. Op hun beurt zijn deze weer in zes tot negen subtracks
gesplitst die echter niet als track geïndexeerd zijn. Het concept is grotendeels
autobiografisch, een persoonlijke zelfontdekking. Het handelt over filosofische
en religieuze thema's en, waarom niet, reïncarnatie.
Bodin heeft zijn
Flower King's maatje Jonas Reingold en de nieuwe FK-drummer Marcus Liliequist
voor het ritmische gedeelte gevraagd. Als gitarist is Jocke JJ Marsh van
de Glenn Hughes Band van de partij en de zang wordt verzorgd door Anders
Jansson ondersteund door Pernilla Bodin en Helene Schönning. Deze Anders Jansson
drukt een groot stempel op de muziek. Zijn zangstijl is erg expressief,
soms duidelijk "Over the Hill", en zeker bij de eerste
beluisteringen lijkt het geforceerd. Maar de scherpe kanten gaan
er snel af en het is een zanger met veel mogelijkheden die de teksten
met tal van stemmingen passend neerzet. Daarnaast zijn de vrouwelijke
vocale bijdragen helder en goed gedoseerd. De muziek is uiterst
progressief met ELP-achtige heftige toetsenpartijen afgewisseld
met prachtige pianopassages. Marcus Liliequist slaat zich er op
drums goed doorheen en lijkt een prima opvolger voor FK's Zoltan
Csörsz. Jonas Reingold, die wel eens de neiging heeft de zaak tot
gort te bassen, blijft nu goed op de plaats zijn werk uitstekend
doen. Er is veel ruimte voor drama en emotie waarbij op zijn
tijd een gitaarsolo in de stijl van Roine Stolt weerklinkt. Technisch
is het een hoogstaand muziekstuk waarbij af en toe theatrale
zangpartijen weerklinken die aan Pink Floyd doen denken. Maar ook jazz, metal
en bluesinvloeden zijn in het uiterst creatieve muziekaanbod
veelvuldig waar te nemen. De cd eindigt wel vreemd en heel plotseling, de
reden heb ik waarschijnlijk nog niet door.
”I Am' mag een uiterst ambitieus, fascinerend maar geslaagd album worden genoemd
waarbij de bestendigheid als meesterwerk nog bewezen moet worden. Het onderscheidt
zich voldoende van The Flower Kings, het blijft een Bodin-album, en deze cd
zal in menig jaarlijstje, zeker in de mijne, hoog eindigen. Je moet het wel
veel luisteren en dus de kans geven.
JProg (5-2005)
Bezetting:
Tomas Bodin - keyboards
Jonas Reingold - bass
Marcus Liliequist - drums
Jocke JJ Marsh - guitars
Anders Jansson - vocals
Pernilla Bodin - vocals
Helene Schönning – vocals
Discografie:
An Ordinary Night In My Ordinary Life (1996)
Pinup Guru (2002)
Sonic Boulevard (2003)
I Am (2005)
Bij
een cd op het Magna Carta label is kwaliteit in de regel verzekerd.
De producten van het label onderscheiden zich daarnaast door stevige
werkstukken van artiesten die de harde rand van de muziek niet schuwen.
Situation Dangerous van Bozzio, Levin en Stevens vormt hierop geen
uitzondering.
De opener Dangerous gaat dan ook flink uit de startblokken en geeft
bij de eerste beluistering het gevoel "dit is weer zo'n
hoor is hoe goed ik kan spelen" werkstuk. Nummers maken die
bovendien een emotionele snaar raken is een ander verhaal. Maar
de song ontwikkelt zich al snel tot een echt nummer met een rustiger
gedeelte waardoor een goede balans ontstaat. De toon is gezet. Leviniaanse
basloopjes, artrock drumwerk van Bozzio en veelzijdig spel van gitaarhero
Stevens. Het lange Endless, wat toch na ruim 10 minuten ophoudt,
is een prachtige midtempo song met hoogstaand zeer gevarieerd gitaarwerk
gelegd op funky baspatronen en snaarloos drumwerk. Het volgende
Crash is knap gespeeld maar ik vind het persoonlijk een mindere
track. Een rommelige compositie die maar niet wel overtuigen. Zelfs
de goede baspartij kan het nummer niet redden. Bij Spiral is het
tijd om op de punt van de stoel te gaan. Wat een mooie akoestische
gitaar en wat een schitterend thema. Levin en Bozzio volgen trouw
Stevens gedetailleerde vingervlugheid. Drie topmannen met een topsong.
De cd kan niet meer stuk. Op Melt wordt op de ingeslagen weg voortgegaan.
Iets steviger van opzet, maar de spanning blijft er in. Stevens
wisselt op Tragic van gitaar en ook dit geeft een fraai klinkend
stuk. Het koningskoppel Levin/Bozzio houdt hem op het rechte spoor
en zij schuwen tevens een gezamenlijk uitstapje niet. Tziganne heeft
een Zuid-Amerikaanse sfeer. Akoestische gitaar met a-ritmische percussie
en strakke baspartij. Geen opvallende compositie maar het mag er
zijn. Het afsluitende Lost is het hoogtepunt van het album. De rode
gitaardraad van Steve Stevens blijft in de kop zitten en het stuwende
ritme wordt op een unieke wijze door Terry Bozzio aangevuld. Maar
ook Tony Levin laat nog eens horen dat hij een super basbespeler
is. Wat een nummer, weergaloos. En wat kunnen die mannen spelen.
Vijf maal OJE.
JProg
(2003)
Bezetting:
Terry Bozzio - Drums en electronische tape loops
Steve Stevens - Gitaar
Tony Levin - Bas en Stick
Discografie:
Black Light Syndrome (1997)
Situation Dangerous (2000).
'Close
to the Edge of Progressive Music' is één van de uitgangspunten
van OJE Music: het richten van albumbesprekingen op bands of artiesten
die minder bekend zijn of zich aan de rand van het genre bevinden.
Past een recensie van een album van Jack Bruce binnen dit uitgangspunt?
Zeker. Hoewel de man een naam hoog te houden heeft, is hij toch minder
bekend en succesvol dan Eric Clapton, zijn vroegere maatje uit Cream.
En Bruce bevindt zich met name met zijn oudere werk minimaal op de
zijlijn maar nog vaker op het speelveld van het genre 'progressive'.
En dan is er nog een praktische reden: de Polydor- en RSO-catalogus
van Bruce wordt op dit moment op een prima wijze geremasterd. Vandaar
de aandacht voor het concert dat The Jack Bruce Band gaf op 1 juni
1975 in The Free Trade Hall te Manchester.
Deze opnames zijn pas nu beschikbaar gekomen. Bij de research voor
de remasters kwamen de twee tapes boven water. Tot verbazing ook van
Bruce die ze van een dermate hoge kwaliteit vond dat een release 28
jaar nadien gerechtvaardigd was. Bovendien zijn het de enige live
recordings van een integraal concert van deze band die naast Bruce
nog twee grote namen bevatte te weten gitarist Mick Taylor, die net
de Stones verlaten had, en keyboardspeler Carla Bley die toen al en
nog steeds hoge ogen gooit in de jazz. Bruce zit er in zijn beoordeling
niet naast: het geheel kent een uitermate hoge kwaliteit. Met name
speeltechnisch worden op deze dubbelaar hoogstandjes geleverd, ijzingwekkende
solo's gegeven en wordt in de improvisaties een knappe synergie bereikt
tussen de diverse instrumenten.
De eerste schijf begint met het schitterende en altijd te korte 'Can
you Follow?', zangtechnisch een gewaagde opener voor een concert maar
wat klinkt de karakteristieke stem van Bruce hier mooi. De band moet
enigszins op dreef komen in 'Morning Story', maar de grandioze interplay
tussen de rhythm guitar van Taylor en het orgel en de mellotron van
Bley vormen reeds een voorbode van wat gaat komen. 'Keep it Down',
bekend van het album 'Out of the Storm', is altijd een favoriet van
mij geweest. Je kunt het refrein zo heerlijk mee schreeuwen en het
is zo'n track die de gehele dag door je hoofd blijft spelen. In het
subtiele 'Pieces of Mind - op 'Out of the Storm' nog Peaces of Mind
(?) - hebben de dame en heren elkaar in de armen gesloten en beginnen
de stukjes op hun plaats te vallen. Het wat experimentele tussenloopje
- met een virtuoze elektrische piano van Ronnie Leahy - doet mij denken
aan de lijm die Gentle Giant zo her en der in hun composities aanbrachten.
En dat is toch een curieuze vergelijking die ik bij de studio albums
van Bruce niet zo snel zou maken. Maar live komen bij Bruce dit soort
invloeden bewust of onbewust wèl voorbij. Hoogtepunt van de
eerste CD vormt het 24 minuten durende 'Tickets to Waterfall/Weird
of Hermiston/Post War', een cocktail van de albums 'Songs for a Tailor'
en 'Harmony Row'. In deze track heb ik ook al van die verrassende
associaties in dit geval met King Crimson, hetgeen in belangrijke
mate terug te voeren is op de mellotron van Bley met daaroverheen
het plukken aan de bas door Bruce. Het inleidende pianospel van Leahy
is uitmuntend, de gitaarsolo's van Taylor zijn sterk en de track blijft
ondanks zijn lengte de aandacht tot aan het einde gevangen houden.
Alleen deze uitvoering is de aanschaf al meer dan waard. 'Spirit'
vormt de instrumentale afsluiter van het eerste deel van het concert,
een cover van Tony Williams in jazz-rock-sferen.
CD 2 bestaat uit drie lange tracks. Er wordt wederom een heerlijke
cocktail opgediend in 16 minuten 'One/You Burned the Tables on Me'
afkomstig van achtereenvolgens 'Out of the Storm' en 'Harmony Row'.
De bas van Bruce knalt uit de speakers, zoals alles eigenlijk. En
wat klinkt die mellotron weer lekker, dat geluid kan ik niet vaak
genoeg horen. Van mijn stoel viel ik bij de 24 minuten durende interpretatie
van 'Smiles and Grins'. Wat gebeurt hier allemaal? In een groot aantal
passages heb ik het gevoel alsof King Crimson ten tijde van 'Starless
and Bible Black' een nummer van Jack Bruce speelt. De mystiek van
Crimson is in ieder geval aanwezig. Er wordt - zo is mijn indruk -veel
geïmproviseerd, drummer Bruce Gary houdt de zaak vakkundig bij
elkaar, Bruce geeft een wervelende solo op bas en de beide toetsenspelers
toveren ijzingwekkende klanken uit piano, orgel en weer mellotron.
De afsluitende gitaarsolo van Mick Taylor is van een schoonheid die
kippenvel geeft. Ik heb de solo al een aantal malen gemarkeerd in
de CD-speler en hem dan vier à vijf keer achtereen beluisterd.
Wat een topband. O ja, het geheel wordt ook nog afgesloten met een
wervelende uitvoering van de Cream-klassieker 'Sunshine of Your Love'.
Maar dit terzijde.
Ten slotte. Het geluid van dit live concert is prima al zitten er
typische live onvolkomenheden in die men volgens de hoestekst en in
overleg met Jack Bruce met opzet heeft laten zitten. Prachtig dat
deze opnames na zo'n lange tijd opgedoken zijn. Het betreft hier immers
een historisch document dat in geen enkele verzameling mag ontbreken.
H. 'JoJo' de V (2003).
Bezetting:
Jack
Bruce - vocals, bass guitar, piano
Mick Taylor - guitars
Carla Bley - organ, synthesizer, clavinet, mellotron, electric piano
Ronnie Leahy - piano, electric piano, synthesizer
Bruce Gary - drums
Discografie:
Songs for a Tailor (1969)
Things we Like (1970)
Harmony Row (1971)
Out of the Storm (1974)
How's Tricks (1977)
Jet Set Jewel (1978)
I've Always Wanted to do This (1980)
Jack Bruce (1980)
Automatic (1983)
A Question of Time (1989)
Somethin Els (1993)
Cities of the Heart (1993)
Monkjack (1995)
Sitting on Top of the World (1997)
Shadows in the Air (2001)
Doing This (On Ice) 2001
Live '75 (2003)
Bush,
Kate - Aerial
|
Label: |
EMI
Records |
Site: |
www.katebush.com |
Jaar: |
2005 |
Duur: |
38:02
+ 42:04 |
Recensent: |
JoJo |
Waardering: |
|
|
Haar ‘sabbatical period’ duurde zo’n
jaar of twaalf. Dat wil ik ook wel. Kate Bush wijdde zich aan
huishoudelijke en familiaire bezigheden, liep in die context
hoogstwaarschijnlijk vrij associërend
rond en putte daar haar inspiratie voor nieuwe songs uit.
Begeleid door muzikale sleutelfiguren als Peter Erskine, John
Giblin, Stuart Elliott, Eberhard Weber en Gary Brooker, leidde
dat wat mij betreft tot haar meesterwerk ‘Aerial’.
‘Aerial’ is een afgewogen dubbelalbum bestaande uit twee
delen, ‘A Sea of Honey’ en ‘A Sky of Honey’,
gevuld met relatief rustige en wat mystieke tracks die aanzetten
tot wegdromen en turen over de heuvels van Kent, in mijn
geval staren over de honderden jaren oude achtertuinen van
mijn randstedelijke vestingstad. Maar die ook stimuleren
tot nadenken over op het oog onbenullige en energievretende
huiselijke besognes. Want een aantal tracks handelt daarover:
over door kinderschoenen aangebrachte modder op de vloeren
en op volle toeren draaiende wasmachines. De Bush-eigen spirituele
en filosofische invloeden ontbreken echter ook niet, terug
te vinden in haar lofzang op de natuur en de beeldende kunst.
En tot uiting gebracht in de prachtige buiten- en binnenhoes:
de was aan de lijn, wapperend in de wind .… of zijn
het ronddolende spoken? Bush heeft immers nog steeds dat
heksen- en toverkollenimago.
Ik luister naar een perfect in elkaar gestoken werk, waar
zowel composities, zang, sfeer en instrumenten op de beste
plek vallen. De stem van Kate Bush klinkt soms wat onvaster
dan in het verleden maar dat maakt de stem fragieler en het
past geweldig bij de breekbare songs. Zij heeft nooit onder
stoelen of banken gestoken dat Peter Gabriel een grote invloed
op haar heeft gehad. Niet alleen is het haar buurman maar ‘zijn’ wereldse
ritmes en curieuze keyboardgeluiden en samples waren vaak terug
te vinden op o.a. haar voorlaatste album ‘Red
Shoes’. Op ‘Aerial’ is deze invloed geringer
en vind ik er op disc één de meest duidelijke
sporen van terug in het sterke ‘King of the Mountain’,
de enige track die zich leent voor een single, en in het
schitterende ‘Joanni’.
Deze laatste blinkt uit door het dreigende Gabrieleske ritme,
de donkere synthesizers en het excellente basspel van, naar
ik vermoed, Eberhard Weber. ‘Bertie’ is een ode
aan haar zoon, in de zetting van kamermuziek en met een folky
inslag. Vroeger zou ik mijn twijfels hebben gehad over een
dergelijk lofdicht maar sinds ik zelf vader ben begrijp ik
het wel. Dit soort emotie kan niet anders leiden dan tot
een prachtige track. Het absolute hoogtepunt van de eerste
schijf is ‘Mrs Bartolozzi’. Ik heb de antecedenten
van deze dame niet kunnen achterhalen maar het door de piano
geplaatste thema is onwerkelijk mooi, de bas van Giblin indrukwekkend
en dan deze tekst: “Out of the corner of
my eye, I think I see you standing outside. But it’s
just your shirt, hanging on the washing line. Waving it’s
arm as the wind blows by. And it looks so alive. Nice and
white. Just like it’s climbed
right out of the washing machine”. Poëzie op grote
hoogte.
Koerende duiven bepalen het ritme van ‘Prelude’,
de entree van disc twee. ‘Prologue’ is gebouwd op
een via de piano repeterend thema, ondersteund door strijkers
en heerlijk basspel van Giblin. En pas nu, na zeven tracks, vallen
de drums weer in. Beide tracks bouwen de spanning op naar een
volgend hoogtepunt ‘An
Architect’s Dream’, waarin de engel Gabriel rondwaart
en kippenvel mij bevangt. Wederom sombere, dreigende synths.
Dit nummer kan mij niet lang genoeg duren. Tenzij er iets
moois volgt. En dat gebeurt in het gevoelige ‘The Painter’s
Link’,
het jazzy ‘Sunset’ en het iets populairdere ‘Nocturn’.
En zo sluimert de hoge kwaliteit maar voort, zonder enige
terugval, tot en met de relatieve disco in het afsluitende
titelnummer. Alwaar zij mij in verbazing en genot achterlaat.
Kate Bush levert met ‘Aerial’ een eigenwijs en ontroerend
document af dat een testament vormt van haar ‘sabbatical’ en
tegelijkertijd een proclamatie is van alles wat nog gaat
komen. Moge het net zo mooi zijn.
JoJo (12-2005)
Bezetting:
Kate Bush – vocals, piano, keyboards
Peter Erskine, Stuart Elliott, Steve Sanger – drums
Eberhard Weber, John Giblin, Del Palmer – bass
Bosco D’Oliveira – percussion
Dan McIntosh – electric and acoustic guitars
Gary Brooker – hammond organ
Rolf Harris – didgeridoo
Lol Creme, Gary Brooker, Paddy Bush – backing vocals
Michael Kamen – orchestral arrangements
Discografie:
The Kick Inside (1978)
Lionheart (1978)
Never For Ever (1980)
The Dreaming (1982)
Hounds Of Love (1985)
The Whole Story (1986)
The Sensual World (1989)
The Red Shoes (1993)
Kate Bush Live At Hammersmith Odeon (1994)
Aerial (2005)
© 2003-2024 OJE Music OJE Web All Rights Reserved
|